Geschiedenis van de Oosterkooi te Vriezenveen (1)

    Geschiedenis van de Oosterkooi te Vriezenveen (2)

  

Geschiedenis van de Oosterkooi te Vriezenveen (3).

Dit artikel is eerder verschenen in het Vriezenveense historische streekblad "Wavert 't Vjenne" nummer 53 in 2016 en is een vervolg op deel 1 en 2.

  Nog meer brondocumenten bij dit artikel vindt u hier.

  

De kooikersfamilie op zwart zaad

In het vorige artikel kwam aan de orde dat Geesterense turfschippers meer passagegeld bij de sluis van de Schipsloot moesten betalen dan de Vriezenveense turfschippers. Het zal duidelijk zijn dat het verschil in behandeling van Geesterense en Vriezenveense schippers voor spanningen kon zorgen. Een groep Vriezenveners, degenen met land in de Oosterhoeven en daarom Oosterhoevenaars genaamd, meenden dat de Schipsloot en de sluis van hen was. Deze Oosterhoevenaars meenden dat zij het recht hadden de Geesterense turfschippers, die immers concurreerden met de Vriezenveners, de passage van de sluis bij het Kooihuis te beletten. Ze blokkeerden meer dan 12 jaar de doorgang voor de Geesterense turfschippers. Soms ging het er daarbij gewelddadig aan toe. De locale dorpshistoricus Herman Jansen (1899-1965) heeft over de spanningen in de periode 1742-1755, tussen de Geesterense turfschippers en de Vriezenveners, uitgebreid geschreven in de bekende serie artikelen "Ken uw dorp en heb het lief". Dat ga ik hier verder niet herhalen.

Wel wil ik één ding rechtzetten in het verhaal van Herman Jansen. Niet Berent Jansen Berkhof Koijker, maar de verwalter-schout Berent Jansen Berkhof, ook wel Keij Berent genaamd, behoorde tot het clubje aanvoerders van de Oosterhoevenaars in het conflict met de Geesterense turfschippers. Dit blijkt uit diverse stukken in het archief van Huize Almelo. Het zou ook niet voor de hand liggen dat Berent Jansen Berkhof Koijker in dit conflict de zijde van de Oosterhoevenaars zou kiezen. Immers hij verdiende ook aan de turfschippers uit Geesteren die bij hem de tolgelden afdroegen, en niet onbelangrijk, een borreltje in zijn herberg dronken. En het ging om minstens 100 Geesterense turfschuiten per jaar (*AHA inv.nr.1731). Als dit omgeslagen wordt naar 100 borreltjes betekent het niet meer passeren van Geesterense schuiten een aardige kostenderving voor Berent Berkhof Koijker.

afb1. Schilderij Kooihuis met turfschuiten. Zomerimpressie van Bernard Jaspers Faijer.
  
  
Mogelijk heeft de hele Geesterense kwestie de Kooikersfamilie financieel inderdaad behoorlijk geschaad. Feit is dat de kooikers in de eerste helft van de 18e eeuw nog tot de meest vermogende Vriezenveners behoorden en dat dit kapitaal later behoorlijk is geslonken. In 1751 bezat Berent Jansen Berkhof Koijker (kooiker van ca. 1732- ca. 1752) nog steeds een aardig vermogen van 1100 gulden, maar in 1759 komt de kooikersfamilie Berkhof niet meer voor op de lijst van vermogende Vriezenveners die een vermogen hadden groter dan 500 gulden (bron: Kohieren van de 1.000e penning).

Berent Jansen Berkhof werd in 1756 zelfs voor het schoutengericht van Vriezenveen gedaagd vanwege een niet betaalde schuld van 100 gulden aan een zekere Fredrik Jansen. Ook diens zoon Berend Berends Berkhof Koijker (hoofdbewoner van het Kooihuis van ca. 1755- ca. 1793), heeft vooral in de tachtiger jaren van de 18e eeuw diverse schuldeisers achter zich aan zitten, waaronder de weduwe van de onderschout Adolf Hendrik Bartelink die op 2 maart 1782 de niet betaalde pachtgelden van de Kooikersplaats ten bedrage van 50 gulden kwam opeisen. Immers Bartelink had dit pachtgeld van de Heer van Almelo als een jaarlijks terugkerend loon in natura voor zijn functie als onderschout verworven, maar hij moest het dan wel eerst betaald zien te krijgen!
In 1786 eist de schout Jan Hendrik Dikkers 69 gulden aan schulden op van Berend Berkhof en daagt hem om deze reden voor het schoutengericht van Vriezenveen. Verder zag dokter Drost zich genoodzaakt zijn rekening van 19 gulden voor Berend Berkhof Koijker vanwege verleende medische diensten en medicatie met rechterlijke dwang te innen. Berend Berends Berkhof Koijker had last van een erg pijnlijk been en dokter Drost bezocht Berend tussen januari en augustus 1786 talloze malen waarbij diverse medicaties werden voorgeschreven. De rekening van Drost met alle bezoekdata en voorgeschreven medicaties is vanwege de rechtszaak bewaard gebleven als bewijsstuk in het archief van het Schoutambt Vriezenveen.

De kooikersfamilie verlaat het oude Kooihuis (1793-1799)

In de jaarrekening van 1793 van de gemeente Vriezenveen zit nog een laatste verwijzing naar de verteringskosten van gemeentewege in de herberg van Berend Berkhof Koijker. 1793 is waarschijnlijk ook het jaar dat zoon Wicher het oude Kooihuis verlaat. Op 1 november 1793 koopt Wicher voor 1100 gulden een huis en land gelegen aan het Oosteinde 417 van de kinderen van Henricus Boeschen. Barend de Vries, getrouwd met Aaltje Boeschen sluit de koop met Wicher. Deze woning was schuin tegenover het Kooihuis aan de noordzijde van het Oosteinde gelegen. In het Boerboek van Vriezenveen dat aanvangt in 1783 blijkt dat Wicher Berkhof in dit boek als "Wicher Berkhof de Koijker" wordt ingeschreven als de opvolger van zijn vader, die in het boerboek niet onder zijn familienaam Berkhof, maar als Berent Koijker vermeld stond. Familienamen waren in die tijd nog niet zo strak vastgelegd als nu. Hoewel Wicher de woning aan het Oosteinde 417 al in 1793 koopt wordt dit in het Boerboek pas in 1798 als zodanig opgenomen.

Wicher behield in het dagelijks leven de alias Koijker, ook al woonde hij niet meer op het oude Kooihuis. De tapperij van het Kooihuis werd op het nieuwe adres gewoon voortgezet. Daarmee zette Wicher de huishouding van zijn vader voort die ook tapper was. Ook de turfhandel van zijn vader zette Wicher voort, wat ook uit een rechtszaak blijkt die straks in dit artikel aan bod komt. Dat zal dan ook de reden zijn dat de alias Koijker bij Wicher hoorde en bijvoorbeeld niet bij zijn broer Albert die altijd als Albert Berkhof door het leven ging zonder de toevoeging Koijker.

Toch was het broer Albert die na het vertrek van Wicher nog in het ouderlijk Kooihuis was blijven wonen. Dit blijkt uit de volgorde van de lijst van bewoners van Vriezenveen met de volkstelling. Op deze lijst staat Albert voor zijn broer Wicher vermeld. De lijst gaat van oost naar west, en het Kooihuis lag oostelijker van de nieuwe woning van Wicher. Logisch dus om te veronderstellen dat broer Albert vooralsnog op het oude Kooihuis is blijven wonen. Hier zal ook Wicher Berkhoff, de befaamde Petersburger scheepsbouwer zijn geboren in 1794. Broer Albert verlaat het oude Kooihuis kort daarna in 1799. Hij kocht een boerenwoning op Oosteinde nummer 413 voor 822 gulden van Gerrit Jansen de Groot, ook wel Dodde genaamd en bleef een directe nabuur van zijn broer Wicher. Albert staat in de archieven van de burgerlijke stand verrassend genoeg, naast timmerman en landbouwer, incidenteel ook als tapper vermeld. Vroeger oefende men vaak meerdere beroepen uit om een redelijk inkomen te hebben. Mogelijk was Albert als tapper actief in het café van zijn broer Wicher. Je kunt je haast niet voorstellen dat hij als nabuur een eigen café had en daarmee met zijn broer concurreerde.

Ondanks dat het Kooihuis werd verlaten, bleven beide broers tussen 1789 en 1808 actief als pachters van de sluistol voor het oude Kooihuis. De pachtsommen lagen heel wat hoger dan rond 1700 toen de pachtsom standaard 15 gulden was. Tussen 1786 en 1808 moesten de broers tegen andere gegadigden opbieden om de pacht van de sluistol in handen te krijgen. Inmiddels ging het om bedragen die konden oplopen tot maar liefst 800 gulden per jaar. Dat betaalde Jan Fredrik Hein in 1786. In 1788 werd de sluistol voor een periode van 3 jaar gegund aan Wicher Berkhof voor 610 gulden per jaar. Hij behield de pacht tot 1795, waarna de sluistol verpacht wordt aan broer Albert die er tussen 1805 en 1808 210 gulden per jaar voor betaalde. Of deze nevenwerkzaamheden nu echt rendeerden met deze hoge pachtsommen is maar zeer de vraag. Zowel Wicher, maar vooral broer Albert hadden lange tijd de Heer van Almelo als schuldeiser achter zich aan zitten. In 1809 was de achterstallige pachtsom voor de sluistol van Albert zelfs opgelopen tot de som van maar liefst 364 guldens en 6 stuivers. Een heel bedrag in die tijd.

Kooiker als beroep?

In mijn vorige artikel in deze reeks over de Oosterkooi heb ik al mijn twijfel uitgesproken over de werkzaamheden als kooiker door de bewoners van het Kooihuis, die meer aandacht leken te hebben voor hun tappersnering dan voor het vangen van wilde eenden. In elk geval is van deze tapperswerkzaamheden meer archiefmateriaal bewaard gebleven. Interessant in dit kader is een rechtszaak die speelde in 1807-1808 waarbij het beroep van de kooikersfamilie uitgebreid aan bod komt.

Wat was het geval? Wicher Berkhof had zijn dienstmeid Grietjen Gerrits op staande voet ontslagen, omdat ze niet voldeed. Ze kreeg van Wicher haar loon betaald tot de dag van ontslag eind juli 1807. Volgens Wicher, die al een aantal jaren weduwnaar was en voor de verzorging van zijn 2 dochters en andere huishoudelijke werkzaamheden een werkmeid in dienst had genomen, zaten zijn dochters onder de luizen en zat zijn groentetuin vol met onkruid en was ze terecht op staande voet ontslagen. Grietjen, de ontslagen meid, eiste dat haar loon voor de rest van de aanstellingsperiode, die liep van Pasen 1807 tot Pasen 1808, volledig werd uitbetaald. Ze zou zich prima van haar taak hebben gekweten en de tuin, zo getuigde ook de schout Jan Kruijs, had er in de zomer prima bijgelegen "vol met overschone zomervruchten en aardappelen". Procurator Bartelink, die Grietjen in de rechtszaak vertegenwoordigde, eiste betaling van het volledige jaarloon ( 28 guldens en 16 stuivers) en de uitbetaling in geld van het loon in natura, zoals schorten, schoenen, hemden en dergelijke zaken, die ze niet had gekregen en kwam op een totaal te vorderen bedrag van 41 guldens en 10 stuivers. Wicher was slechts bereid het loon tot de dag van ontslag te betalen, in totaal 15 guldens en 10 stuivers.

afb2. Afbeelding G.J.O.D. Dikkers (1782-1852), advocaat van Wicher Berkhof.
bron: wieiswieinoverijssel.nl
  
  
Nu was het zo dat in deze tijd het (ontslag)recht voor boeren en de lagere klassen anders was dan dat voor de midden- en hogere klasse. Zoals de destijds zeer bekende advocaat G.J.O.D. Dikkers, en zijn neef procurator J. Dikkers ter verdediging van Wicher Berkhof stelden: de midden- en hogere klassen werden geacht verstandiger en meer rechtvaardiger beslissingen te nemen en hun meiden en knechten altijd op goede en gerechtvaardigde gronden te ontslaan. Dit terwijl meiden en knechten van boeren en dagloners, toen ook wel huislieden genoemd, meer bescherming genoten in de wet, omdat hun werkgever geacht werd met het ontslagrecht minder verstandig om te kunnen gaan, aangezien de boeren en dagloners -en ik citeer hier uit het verweerschrift- "niet alleen eenvoudige maar ook onwetende en onbeschaafde menschen zijn". Dit soort redeneringen kan in onze tijd vrij schokkend overkomen, maar destijds was het verschil in rechtsregels tussen lagere en hogere klassen gewoon in (provinciale) wetgeving geformaliseerd. Wij zouden zoiets in onze tijd klassenjustitie noemen.

De hele gerechtelijke procedure spitste zich vervolgens toe op het gegeven of Wicher Berkhof nu tot de boerenklasse behoorde of tot de middenklasse, waarvoor andere ontslagregels golden. De juristen die Wicher verdedigden waren niet de minsten op het gebied van rechtspraak in die tijd. Zij hielden een gloedvol betoog in een verweerschrift over de middenstandsklasse, waartoe Wicher volgens hen zeker behoorde. Het feit dat Wicher 2 koeien had, maakte hem nog niet tot boer; immers ook de Heer van Twickel had koeien en hij behoorde toch zeker ook niet tot de boerenklasse. Bovendien haalde Wicher elk jaar zijn mestvarken van de veemarkt en mestte hij zijn beesten niet zelf om te kunnen slachten, wat een echte boer wel zou doen. En het stuk land dat Wicher bebouwde, de Paterije genaamd, was voornamelijk voor eigen levensonderhoud bedoeld.

De belangrijkste inkomstenbron voor Wicher was volgens zijn advocaten: de cafénering, de handel in turf en de pacht van de sluistol bij het oude Kooihuis. Hij was daarbij in het voetspoor van zijn ouders getreden die dezelfde werkzaamheden in hun leven hadden verricht, aldus de neven Dikkers. Tenslotte was Wicher getrouwd met een dochter van een koopman van aanzien, die zeer zeker niet tot de boerenklasse behoorde. Het was Lena Schipper, de dochter van Jan Schipper en Jenneken Prinsen van het Schipserf aan het uiterste Westeinde. Zij behoorden tot de meer welgestelde middenklasse. Dit getuigden ook de Vriezenveners Gerrit Fredriks en Jannes Hospers. Zij verklaarden dat Jan Schipper, inmiddels overleden, een "aanmerkelijk Koopman alhier is geweest en een gegoed en zeer fatsoenlijk Burger". De conclusie was duidelijk. Wicher had elk recht om zijn meid op staande voet te ontslaan, want hij was een middenstander en geen boer en viel daarmee onder het ontslagrecht voor de meer welgestelden van zijn tijd.

De rechtszaak sleepte zich nog ongeveer een jaar voort maar tot een einduitspraak kwam het niet. Het lijkt erop dat Grietjen Gerrits met haar vertegenwoordiger procurator Dirk Bartelink niet was opgewassen tegen de twee juristen van formaat uit de Dikkersfamilie die hun verweerschrift doorspekten met veel juridische Latijnse termen. Grietjen Gerrits lijkt in deze kwestie dan ook het onderspit te hebben gedolven.


  
  
afb 3. Foto ca. 1900 archief Historisch Museum Vriezenveen. Brug Schipsloot met op de achtergrond
de boerderij van de familie Jonker ("Joonkers") waar Wicher Berkhof voorheen zijn café had.
Duidelijk wordt in deze rechtszaak wel dat het kooikersberoep niet door Wicher Berkhof en zijn vader Berend Berends Berkhof Kooiker werd uitgeoefend. Het wordt niet vermeld als inkomstenbron in de processtukken, noch voor Wicher, noch voor zijn vader. Dat zou kunnen betekenen dat de Oosterkooi rond 1755, toen Berend Berends Berkhof Koijker de nieuwe hoofdbewoner van het Kooihuis werd, al niet meer functioneerde als eendenkooi en mogelijk zelfs al eerder in verval is geraakt. Het blijft dan ook gissen wie de laatste echte kooiker van de Oosterkooi is geweest. De enige personen die daadwerkelijk het kooikersberoep hebben uitgeoefend op grond van de archiefgegevens van Huize Almelo zijn: Berent Hendricks Berckhoff tussen 1677 en 1684 en Egbert Berents de Koijker, die als tweede kooiker ook de laatste was die aantoonbaar nog eenden bij Huize Almelo afleverde in 1687. De naam Kooiker (meestal geschreven als Koijker) als familienaam en als bijnaam lijkt in de tijd zeker duurzamer geweest te zijn dan het beroep van kooiker bij de leden van de Kooikersfamilie. De naam was duidelijk een eigen leven gaan lijden in de loop der tijd en had niets meer te maken met het beroep dat werd uitgeoefend door de bewoners van het Kooihuis.

Nieuwe bewoners op het Kooihuis en het uiteindelijk verval van beide kooien

Het oude Kooihuis werd intussen aan nieuwe bewoners verpacht voor een veel lagere pachtsom. Jan Albers pachtte de Oosterkooi tussen 1829 en 1832 voor slechts 15 guldens per jaar en zette de herberg in het oude Kooihuis gewoon voort. Hij zal zeker een concurrent zijn geweest van Wicher Berkhof alias de Koijker en later zijn schoonzoon Jan Jonker die schuin tegenover het oude Kooihuis hun café hadden. Van een eendenkooi zal zeker geen sprake meer zijn geweest. De kadastrale informatie uit 1834 bevestigt ook dat er geen eendenkooi meer was. Het perceel van de oude eendenkooi staat gewoon aangeduid als water. De lage pachtsom van 15 gulden voor het Kooihuis duidt zeker op de slechte staat van de woning en de landerijen. Ter vergelijking, de pachtsom voor de Westerkooi was tot 1818 nog steeds 100 gulden per jaar. Het Kooihuis van de Oosterkooi werd uiteindelijk in 1896 afgebroken. Het pand was te bouwvallig geworden. De landerijen van de oude Oosterkooi, bijna 6 hectare groot, werden vervolgens door de Heer van Almelo op 5 mei 1930 verkocht aan de N.V. Ontginningsmaatschappij "Overijssel" voor het bedrag van f2001,80.

afb 4. Kadastrale schets situatie 1832 met Westerkooi of Aakooi (bron: kadaster Overijssel).
  
  

afb 5. Schriftje van de kok van Huize Almelo met pachtaantekeningen van
door "Kooij Geele" ofwel Geerlig de Kooijker geleverde eenden (1738).
Bron: Archief Huize Almelo HCO.
  
  

Ook het erf van de Westerkooi werd door de Heer van Almelo in de 20e eeuw afgestoten. Op 11 november 1907 wordt het erf met de landerijen, groot bijna 5 hectare, overgedaan aan de weduwe J. Post voor de som van 3750 gulden. De benaming Westerkooi is bij de verkoop van de woning en de daarbij horende landerijen in 1907 nog steeds in gebruik. In het kadaster van 1834 wordt het perceel van de Westerkooi nog steeds aangemerkt als eendenkooi. Dit is een aanwijzing dat de Westerkooi toen nog steeds in gebruik moet zijn geweest. In 1849 als Jan Gast overlijdt staat in de overlijdensakte vermeld dat hij wever en landbouwer van beroep was en woonachtig "op de Kooy". Er wordt geen kooikersberoep vermeld. Bij de verkoop in 1907 wordt de bestemming van het perceel in de kadastrale leggers niet meer als eendenkooi aangeduid maar als grasland (sectie E nummer 1274). Op een militaire kadastrale kaart uit 1882-1883 staat de kooi al vermeld als "oude eendenkooi", een aanwijzing dat de Westerkooi toen in verval moet zijn geweest. De Wester eendenkooi zal, naar ik vermoed, ongeveer tot het midden van de 19e eeuw in gebruik zijn geweest.

Met de verkoop van de landerijen van de Westerkooi en Oosterkooi in 1907 en 1930 was de eeuwenlange band tussen Huize Almelo en de twee eendenkooien van Vriezenveen definitief verbroken. De twee kooien hadden al eerder hun functie als eendenkooi verloren, waarbij de Oosterkooi, naar het lijkt, nooit echt goed gefunctioneerd heeft. De tijd dat de eendenkooien van Vriezenveen functioneerden als de hofleveranciers van gevogelte voor de diners op Huize Almelo waren inmiddels herinneringen uit een lang vervlogen tijd.
pachters Oosterkooi tot ca. 1800pachtjaren
Berent Hendricks Berckhoff 1677-1684
Egbert Berents de Koijker 1684-1703
Berent Egberts de Koijker 1704-ca. 1732
Berent Jansen Berkhof Koijker ca. 1732-ca. 1755
Berend Berends Berkhof Koijkerca. 1755-ca. 1793
Wicher en Albert Berends Berkhofca. 1793-1799
pachters Westerkooi of Aakooi voor zover bekendpachtjaren
Geerligh de Koijker 1670-1687
Berent de Koijker 1688-ca.1706*
wed. Berent de Koijker ca.1706 -ca.1710
Geerlig de Kooijker ca.1710-ca.1750
Berent Geerlichs Kooiker 1750
Hendrik Janmaat ook van der Kooije1786
Jan Gast of Eshuis (overleden op de Kooi)1849
Hermannus Gast1850-1904
* NB Berent Kooiker staat in 1719 nog vermeld als huurder in de pachtboeken van de landerijen van Huize Almelo. Uit onderliggende rekeningen blijkt echter dat zijn vrouw reeds in mei 1706 weduwe was (bron: AHA inv. nr. 980). Rond 1710 dient zoon Geerlig Berents de Koijker de rekeningen in voor afgeleverde vogels aan Huize Almelo en mag er van worden uitgegaan dat hij de hoofdbewoner van de Westerkooi is. In de landerijenleggers staat vanaf 1720 slechts de benaming d'Kooiker als pachter vermeld, zonder toegevoegde naam.  
     

   Nog meer brondocumenten bij dit artikel vindt u hier.

             
    Geschiedenis van de Oosterkooi te Vriezenveen (1)

    Geschiedenis van de Oosterkooi te Vriezenveen (2)

                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  

  
© 2016 Erik Berkhof Amsterdam. e-mail: onweersberkhof (at) upcmail.nl

COMMENTAAR EN FEED-BACK, CORRECTIES EN SUGGESTIES ZIJN ALTIJD WELKOM, MAIL ME!
Copy-right: Ik heb er geen bezwaar tegen, -mits niet voor commerciële doeleinden-, als je informatie van deze website gebruikt, daar is de site ook voor bedoeld. Ik verzoek je dan naar de bron te verwijzen. Het is van groot historisch belang de afkomst van informatie te kunnen traceren en verifieren. Voor het integraal overnemen van grotere gedeelten van mijn website verleen ik in principe geen toestemming. Zie hier voor meer toelichtende informatie over verantwoording, privacy en copyright.
Last updated 23.01.2016