Gemeentelijke en administratieve zaken


Het college van kerkmeesters en zestienen zal in deze tijd vermoedelijk uit 3 kerkmeesters en inderdaad -het zit in het woord opgesloten- 16 zestienen hebben bestaan. In het archief van Huize Almelo heb ik zegge en schrijve 1 stuk kunnen vinden waarin de zestienen met naam worden genoemd en dan ook nog eens allemaal. Het is een stuk uit 1776. Weliswaar van later datum, maar je mag er toch wel van uitgaan dat hier niet al te veel variatie in deze aantallen was.

 
een stuk uit het Archief van Huize Almelo uit het jaar 1776 met een overzicht van alle kerkmeesters en zestienen in die tijd
Afbeelding: Lijst van kerkmeesters en zestienen uit 1776. kerkmeesters: Hendrik Arentsen, Derk Jansen, Jan Berents. Zestienen: Jan berkhof, Hendrik Brootjen (=Broertjen), Hendrik Koster, Gerrit Bramer, Hendrik Smelt, Claas Kruis, Fredrik Smelt, Berent Hendriks, Hendrik ten Cate, Hendrik Schuurman, Gerrit Schipper, Berent Winter en Jan Smelt.

Wel blijkt uit archiefstukken dat het aantal kerkmeesters ook wel 4 in getal is geweest. Dit is in elk geval vanaf 1755 zo (bron: Diaconieboek van de Hervormde Kerk, deze vangt aan in 1754). Het was in die tijd zo dat altijd 2 kerkmeesters afkomstig waren van het Oosteinde en 2 van het Westeinde. Mogelijk dat dit aanleiding is geweest het aantal kerkmeesters uit te breiden van 3 naar 4. Immers met het getal 3 kan je geen evenredige vertegenwoordiging van Westeinde en Oosteinde krijgen. Ook in oude tijden was het aantal kerkmeesters minimaal 4 geweest. In 1458 worden er namelijk 4 met name genoemd (bron: Ken uw dorp en heb het lief, blz. 57). Alhoewel de zestienen volgens prof. Entjes voor de bestuurlijke zaken verantwoordelijk waren en de kerkmeesters voor de kerkelijke zaken (bron: H. Entjes, Omme Sonderlinge Lieve toe den Vene) worden de zestienen in het kasboek, in tegenstelling tot de kerkmeesters, nooit bij hun naam genoemd. Opmerkelijk is dat ook in Rouveen (bij Staphorst) een college van zestienen bestond. Elders in Nederland ben ik dit college niet tegengekomen. Het was in Rouveen een gekozen vertegenwoordiger per wijk. Aangezien het verkavelingspatroon in Rouwveen/Staphorst identiek is aan Vriezenveen lijken er ook op bestuurlijk gebied paralellen te bestaan. Dit zou kunnen duiden op een gemeenschappelijke herkomst van voorouders.
De kerkmeesters waren duidelijk invloedrijker als de zestienen, althans zij worden vaak met hun naam en functie in het kasboek van de gemeente vermeld en ondertekenen meestal bestuurlijke stukken met de toevoeging "kerkmeester". Vaak hebben ze ook belangrijke functies of opdrachten namens de Vriezenveense gemeenschap. Niemand van het college van zestienen wordt in het kasboek bij naam genoemd. De kerkmeesters worden in het kasboek wel regelmatig bij naam genoemd, zo worden op 3-3-1740 de kerkmeesters Berent Jansen Berkhof en Jan ten Cate namens de Vriezenveense dorpsgemeenschap naar de heer van Almelo gestuurd om te vragen of de haverpacht niet een jaartje kon worden overgeslagen omdat er zo'n slechte oogst was geweest. Daarbij moet worden opgemerkt dat deze invloedrijke posities der kerkmeesters, de katholieken in Vriezenveen uitsloot van invloed op bestuurlijk gebied. De katholieke kerkmeesters waren reeds op 3 augustus 1640 verbannen uit de gemeente Vriezenveen (bron: Archief Huize Almelo inv. nr. 3517), wat dit ook verder in mocht houden, want ook de priester (lees predikant) van de katholieke gemeente van Vriezenveen was op zeker moment gevangengenomen en later toch gewoon weer pastor van het restant van de katholieke gemeente in Vriezenveen. Één ding is zeker, de invloed van de katholieke gemeenschap zal op bestuurlijk gebied na 1640 zeker zeer miniem zijn geweest.
De functie van kerkmeester lijkt een soort dubbel-functie geweest te zijn, want ook in de kerkelijke archieven, zoals het diaconieboek en het kasboek van de kerk (beide beschikbaar vanaf 1754), worden de kerkmeesters als verantwoordelijken voor kerkelijke zaken vermeld. Ik heb sterk de indruk dat de kerkmeesters op jaarlijkse basis werden gekozen door de mannelijke gereformeerde (lees hervormde) lidmaten. Daardoor werd de katholieke Vriezenvener op bestuurlijk gebied automatisch buiten spel gezet. Immers de kerkmeester was, na de schout, de belangrijkste bestuurlijke vertegenwoordiger van de Vriezenveners.

Ik heb het idee dat, -vergelijken we de positie van kerkmeesters en zestienen met de huidige tijd-, dan zouden we de functie van kerkmeester kunnen vergelijken met die van wethouder en de functie van zestiene met die van raadslid. Hoewel het begrip kerkmeester een kerkelijke functie suggereert is dit toch duidelijk niet het geval, het is een bestuurlijk begrip, waarbij wel vermeld moet worden dat kerk en staat in die tijd niet gescheiden waren en zaken dus door elkaar lopen. Dat de kosten voor de reparatie van de kerktoren en het slot van de kerktoren en de reparatie van de kerkramen uit de gemeentekas worden betaald is wat dat betreft tekenend. Ik vermoed dat de Rooms-Katholieke Kerk voor dergelijke zaken niet op steun uit de gemeentekas kon rekenen.
De bestuurders hadden een belangrijke functie voor wat betreft de vaststelling van de belastingen en dat waren er nogal wat in die tijd. De belastingdruk moet hoog geweest zijn. De kerkmeesters en zestienen (hoewel in hun functie dus niet met name genoemd als zodanig) hadden hierbij een belangrijke taak o.a. als "setters", dat wil zeggen men had de taak voor de eigen buurt tot vaststelling van de belasting te komen. Dat zal ongetwijfeld wel eens tot onenigheid hebben geleid.
Door verslagen van een rechtszaak weten we van de beschuldiging van Hendrik Roelofsen Huisman in 1724 (zie ook bij oude gebruiken). Hij beschuldigde het college van kerkmeesters en zestienen bij een etentje op Huize Almelo van malversaties bij de vaststelling van de belastingen. Hij zei dit weliswaar in een beschonken toestand, maar toch. Dankzij het proces, wat op deze beschuldiging volgde, weten we de bedragen van alle belastingen uit het jaar 1724. Deze tonen hoe groot die belastingdruk voor de Vriezenveners in die tijd is geweest. Hieronder volgt de opsomming:

- de reguliere verponding2.089,70
- de halve verponding "extra-ordinaris"1.044,85
- de contributie444
- de halve verhoginge van de verponding222
- vuurstedengeld ( à 3,- per vuurstede)511,55
- duijsendpenning118,75
- belasting op gemaal (gemalen granen)450,-
- belasting op geslacht (geslachte beesten)397,50
- hoofdgeld ( à 1,80 per persoon ouder dan 16 jaar)966,15
- dienstbodengeld (belasting op dienstbodes en knechten en meewerkende kinderen boven de 17 jaar)232
- belasting op hoornvee en bezaaide landen2423,85
- belasting op paarden en reliqua (belasting op schapen, varkens en bijen)118,75
TOTAAL9.019,10
 

Met meer dan 9.000 gulden aan belasting op jaarbasis en een bevolking die in getal niet groter dan 1800 zal zijn geweest (volkstelling 1748: 1827 personen en bij de volkstelling van 1795: 1803 personen) betekent dit dat de gemiddelde belastingdruk per persoon (inclusief kinderen) op ongeveer 5 gulden per jaar lag. Per huishouden (ongeveer 430 in 1723 volgens het verpondingsregister) zit je dan toch op een belastingdruk van bijna 21 gulden, toch een heel bedrag voor die tijd en dan komen daar de andere lasten, zoals boterpacht e.d. nog overheen.
Uit het kasboek van 1739 blijkt dat de vaststelling van de diverse belastingen behoorlijk wat tijd vergden en daarbij zal het best gezellig zijn geweest, want de rekeningen in het kasboek inzake de uitgaven voor drank en eten zijn aardig hoog. Voor de schout zullen het goede tijden zijn geweest aangezien alles genoten werd in zijn herberg.

© 2006 Erik Berkhof Amsterdam. e-mail: onweersberkhof (at) chello.nl